Houtafval

1.1. Definitie

Houtafval omvat:

  • Preconsumer/primair houtafval: dit is productieafval van de houtverwerkende industrie (o.a. zagerijen, schrijnwerkerijen, plaatmateriaalproductie, meubelindustrie) zoals zaagspanen, schaafkrullen, slijpstof, etc.
  • Postconsumer houtafval: bedrijfsmatig en huishoudelijk verpakkingsafval, meubels, sloophout

Resthout uit de bosbouwsector (tak- en tophout) komt hier niet aan bod.

Postconsumer houtafval wordt door de houtverwerkende sector in de praktijk ingedeeld in:

  • A-hout: onbehandeld houtafval zoals verpakkingshout, planken, enz.
  • B-hout: niet-verontreinigd behandeld houtafval (geverfd of bekleed hout, plaatmateriaal)
  • C-hout: chemisch behandeld (verduurzaamd) houtafval, afkomstig van hout voor buitengebruik zoals spoorwegbielzen, afsluitingen, tuinhuizen etc. Dit dient verwerkt te worden als een gevaarlijke afvalstof.

VLAREM II (zie verder, wetgeving) onderscheidt eveneens drie categorieën van houtafval en gebruikt daarvoor volgende terminologie:

  • Onbehandeld en louter mechanisch behandeld houtafval: schors, spaanders, zaagresten, slijpstof, verpakkingshout, planken etc.
  • Verontreinigd behandeld houtafval: dit is alle houtafval dat door behandeling met houtbeschermingsmiddelen of het aanbrengen van een beschermingslaag, gehalogeneerde organische verbindingen of zware metalen kan bevatten, inclusief zulk houtafval afkomstig van constructie- en sloopafval
  • Niet-verontreinigd behandeld houtafval: het overige houtafval

1.2. Hoeveelheden

1.2.1. Primaire productie houtafval

Onder 'primaire productie houtafval' valt al het houtafval uitgezonderd verpakkingsafval en de output van de afvalverwerkende sector. De primaire productie van houtafval schommelde tussen 2012 en 2020 rond 400 à 500 kton per jaar, met een dip in 2020 door de lagere economische activiteit door de coronacrisis (OVAM, 2023b).

Primair houtafval wordt steeds minder aangewend als brandstof in de houtsector zelf. Het merendeel wordt wordt extern verzameld en verwerkt (sorteren/andere voorbehandeling) met het oog op definitieve verwerking (OVAM, 2023b). 

Nat zaagsel van houtzagerijen doet dienst als grondstof voor houtpellets. België beschikt over een productiecapaciteit van ca. 500 kton houtpellets (4 bedrijven in Vlaanderen, 9 in Wallonië).

Krullen en schaafsel van blank hout vormen een grondstof voor de spaanplaatindustrie of vinden een toepassing als strooisel bij particulieren en landbouwers, en in toenemende mate ook in de productie van pellets of briketten.

Afval van plaatmaterialen  of bekleed hout gaat gewoonlijk naar verbranding op de productieplaats. Het schuur- en zeefstof kan dienst doen als brandstof in steenkoolcentrales of voor solidificatie van vloeibare afvalstoffen die in de cementindustrie worden verbrand.

1.2.2. Postconsumer houtafval

Wat betreft huishoudelijk houtafval, werd tussen 2013 en 2022 tussen 162 en 204 kton houtafval ingezameld (OVAM, 2023a). Daarnaast gebruiken particulieren heel wat houtafval zelf als brandstof. Het gaat hierbij voornamelijk om onbehandeld hout, zoals houten verpakkingen. Hiervoor rekent de OVAM met een schatting van 100 kton per jaar (OVAM, 2023b). Ongeveer 17 kton houtafval (B-hout en houten meubelen) komt terecht bij het grofvuil. De twee meest belangrijke afzetgebieden zijn spaanplaatproductie en energetische valorisatie.

Over de hoeveelheden sloophout en ander postconsumer houtafval van bedrijven zijn geen recente cijfers beschikbaar. De secundaire productie van houtafval wordt wel bijgehouden, dit is de output van de intermediaire afvalverwerkende bedrijven. Deze cijfers bevatten de hoeveelheid houtafval die wordt uitgesorteerd  vanuit de primaire sectoren en de gemeentelijke inzamelingen, maar ook het houtafval dat tussen de intermediaire bedrijven wordt vervoerd. De stijging van ongeveer 500 kton in 2004 tot meer dan 1 000 kton in 2020 is volgens de OVAM vooral te wijten aan een toename in het aantal transporten tussen afvalverwerkende bedrijven (OVAM, 2023b).

1.2.3. In- en uitvoer

De invoer van houtafval voor materiaalrecyclage (onder goedgekeurde kennisgeving) nam tussen 2015 en 2016 sterk toe, en stabiliseerde tussen 2017 en 2021 rond 300 kton (OVAM, 2023b). De uitvoer van houtafval voor recyclage is verwaarloosbaar.

De in- en uitvoer van B- en C-hout voor energetische valorisatie is toegenomen en lag in 2021 voor beide rond 200 kton (OVAM, 2023b). De invoer komt hoofdzakelijk (ca. 75%) uit Frankrijk. Tussen 2018 en 2021 is de uitvoer sterk verschoven. Naast Nederland en Duitsland, zijn nu ook de Scandinavische en Baltische landen belangrijke afnemers (OVAM, 2023b).

 

 

 

2.1. Vlaamse wetgeving

2.1.1. VLAREM

Wat betreft de sectorale milieuvoorwaarden voor verwerkingsinstallaties van houtafval zijn in hoofdzaak hoofdstuk 5.2 (inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen), hoofdstuk 5.19 (hout) en hoofdstuk 5.43 (stookinstallaties) van VLAREM II belangrijk. De inrichtingen waarvoor deze voorwaarden gelden zijn terug te vinden in respectievelijk rubriek 2, 19 en 43 van de indelingslijst. Specifieker is rubriek 2.2.1. d) van toepassing op opschonings- en verwerkingsinstallaties van houtafval. Rubriek 2.2.1. c) is bedoeld voor inrichtingen waar twee of meer afvalstromen van elkaar worden gescheiden.

Subafdeling 5.2.3bis.4. legt voorwaarden op voor verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties van biomassa-afval. Onbehandeld, louter mechanisch behandeld en niet-verontreinigd behandeld houtafval zijn te beschouwen als biomassa-afval. Verontreinigd behandeld houtafval niet. (Mee-)verbranding van deze afvalstroom dient te voldoen aan de algemeen geldende voorwaarden voor (mee-)verbranding van afvalstoffen: afdeling 5.2.3bis.1. Het onderscheid tussen niet-verontreinigd behandeld houtafval en verontreinigd behandeld houtafval is gebaseerd op richtwaarden voor zware metalen en gehalogeneerde organische verbindingen. Deze waarden en de bemonsteringsvoorwaarden zijn terug te vinden in artikel 5.2.3bis.4.8.

Ook de bepalingen voor stookinstallaties zijn niet van toepassing op andere afvalstoffen dan biomassa-afval (zie art. 5.43.1.2. 8°).

2.1.2. VLAREMA

Houtafval van bedrijven (Art. 4.3.2.) en huishoudens (Art. 4.3.1.) moet gescheiden aangeboden worden. Bij huishoudens is het naderhand uitsorteren van houtafval toegelaten als gescheiden inzameling niet mogelijk is.

Storten (Art. 4.5.1.) en verbranden (Art. 4.5.2.) van afzonderlijk ingezamelde afvalstromen is in principe verboden. Voor A-hout geldt steeds een verbrandingsverbod, behalve voor onbehandeld houtafval dat in de houtverwerkende industrie wordt geproduceerd en dat door de producent in de eigen onderneming nuttig wordt toegepast als energiebron. Volgens het actieplan voedselverlies en biomassa(rest)stromen circulair 2021-2025 blijft de energetische valorisatie van niet-recycleerbaar houtafval belangrijk voor het halen van de hernieuwbare energiedoelstellingen. Voor B- en C-hout zou verbranding dus wel toegelaten worden.

2.1.3. Actieplan biomassa(rest)stromen

Het Actieplan voedselverlies en biomassa(rest)stromen circulair 2021-2025 (23/04/2024) is opgebouwd rond drie materiaalkringlopen, waarvan hout(rest)stromen van industrie en huishoudens de derde is. Het bouwt verder op het Actieplan biomassa(rest)stomen 2015-2020.

Volgende algemene doelstellingen voor eind 2025 en eind 2030 werden geformuleerd voor houtafval:

  • 2025: Vlaams postconsumer houtafval wordt niet meer zonder voorafgaande (bron)sortering afgezet naar energetische toepassingen;
  • 2025: De spaanplaten die in Vlaanderen worden geproduceerd bestaan voor minstens 85 % uit gerecycleerd postconsumer houtafval; een verhoging van 15 % ten opzichte van 2020. 
  • 2030: Bijdrage tot Europese doelstelling: 50 % van de recycleerbare fractie van huishoudelijk en bedrijfsafval wordt bijkomend gerecycleerd. 

2.2. Federale wetgeving

2.2.1. Interregionaal Samenwerkingsakkoord Verpakkingsafval

Dit akkoord van 4 november 2008 regelt de preventie en het beheer van verpakkingsafval in de drie Belgische Gewesten. Sinds 2010 dient 85% van het bedrijfsmatig verpakkingsafval nuttig toegepast en 80 % gerecycleerd. Voor huishoudelijk verpakkingsafval zijn de geldende percentages sinds 2009 respectievelijk 90 en 80%.  Het minimale recyclagepercentage specifiek voor hout in verpakkingen is met het samenwerkingsakkoord van 5 maart 2020 verhoogt van 15 massa% naar 80 massa% . De verpakkingsverantwoordelijken moeten de kosten van inzameling, nuttige toepassing en verwijdering van het verpakkingsafval dragen en zijn daartoe onderworpen aan een terugnameplicht. FostPlus organiseert als erkend beheersorganisme de inzameling en verwerking van huishoudelijke verpakkingen in samenwerking met de gemeentes/intercommunales, Val-I-Pac doet dit voor bedrijfsmatige verpakkingen. Voor herbruikbare verpakkingen, zoals paletten, geldt enkel een informatieplicht, tenzij op het einde van hun levensduur. De Interregionale Verpakkingscommissie (IVC) volgt de uitvoering van de wetgeving op. Indien de verpakkingsverantwoordelijke zelf de terugnameplicht wil uitvoeren dan dient hij dit te melden aan de IVC.

2.2.2. Koninklijk Besluit productie-eisen houtpellets

Het K.B. van 5 april 2011 legt de voorwaarden vast voor het op de markt brengen van de houtpellets bestemd als brandstof voor ketels en kachels met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of lager dan 300 kW.

2.3. Europese wetgeving

2.3.1. Richtlijn verpakkingen en verpakkingsafval

De Richtlijn 94/62/EC legt maatregelen op om de productie van verpakkingsafval te beperken en recycling, hergebruik en andere vormen van nuttige toepassing te promoten. Vanaf 2009 moet 15 massa% van het hout uit verpakkingsafval nuttig toegepast worden. Tegen 31 december 2025 moet 25 massa% van de houtfractie van verpakkingsafval nuttig toegepast te worden, tegen 2030 30 massa%

2.3.2. Richtlijn gebruik hernieuwbare energiebronnen 

De richtlijn (2018/2001) schrijft voor dat in 2022 in de Europese Unie als geheel minimaal 23 procent van het energiegebruik moet bestaan uit hernieuwbare bronnen. Voor 2030 ligt de bindende doelstelling op minstens 42,5% en een streefdoel van 45%. Energie uit biomassa valt onder de definitie van hernieuwbare energie in de richtlijn. Wel moeten de lidstaten maatregelen nemen "om ervoor te zorgen dat energie uit biomassa op zodanige wijze wordt geproduceerd dat aanzienlijke verstorende effecten op de markt voor biomassagrondstoffen en negatieve gevolgen voor de biodiversiteit, het milieu en het klimaat tot een minimum worden beperkt". 

Voor houtachtige biomassa moet volgende cascade zo goed mogelijk gerespecteerd worden:

  1. houtproducten;
  2. verlenging van de levensduur van houtproducten;
  3. hergebruik;
  4. recycling;
  5. bio-energie;
  6. verwijdering.

 

3.1. Inzameling

De inzameling van huishoudelijk houtafval is de verantwoordelijkheid van gemeentes/intercommunales en gebeurt ofwel via het grofvuil (huis-aan-huis of in de recyclageparken) ofwel selectief via de houtafvalcontainers op containerparken. Soms worden afzonderlijke containers voorzien voor gevaarlijk en niet-gevaarlijk houtafval. De ophaling van houtafval in de containerparken en bij bedrijven gebeurt door erkende afvalinzamelaars. Ook de overschotten van primair houtafval die niet op de houtverwerkende bedrijven zelf ingezet kunnen worden, worden via erkende ophalers ingezameld en soms samen met het postconsumer houtafval verwerkt. Een lijst van erkende ophalers van houtafval is te consulteren via het OVAM-register van inzamelaars en afvalstoffenhandelaars (zoekterm: hout).

3.2. Voorbehandeling

Wanneer houtafval deel uitmaakt van een andere afvalstroom zoals grofvuil of gemengd bouw- en sloopafval vindt dikwijls eerst een manuele sortering plaats. Verder worden de drie categorieën van houtafval zo veel mogelijk aan de bron gescheiden.

Meestal wordt houtafval voor het transport naar de eindverwerker verkleind in brekers, soms met sortering op spaangrootte.

Afhankelijk van de eindverwerking is een doorgedreven voorzuivering aangewezen. In dat geval gaat het houtafval na een eerste breking en verwijdering van metalen naar een opschoningseenheid. Hier ondergaat het verkleinde hout een verdere mechanische en vaak ook een manuele sortering, om metalen, plastics, textiel, glas, grind, zand en andere storende stoffen verregaand te verwijderen. Daartoe worden magneten, zeven, windzifters en extra brekers ingezet. Figuur 2 toont zo bv. een overzicht van een typisch opschoningsproces van afvalhout voor gebruik in de spaanplaatindustrie.

Opschonen is enkel zinvol voor niet-verontreinigd behandeld houtafval. Omdat de verontreinigingen van dit type houtafval geconcentreerd zijn aan het oppervlak is het mogelijk om middels het verkleinproces een aanzienlijk deel van de aanwezige deklagen te verwijderen. Zo kan het houtafval een voldoende kwaliteit bereiken voor materiaalrecyclage of thermische verwerking.

Het gegenereerde stof wordt met behulp van stoffilters afgezogen en afgevoerd naar een (mee)verbrandingsinstallatie voor (verontreinigd behandeld) houtafval (zie verder). De ferro- en non ferro-restfractie gaat naar recyclage. De restfracties van andere verontreinigingen worden afgevoerd voor recyclage of komen terecht in bv. een (mee)verbrandingsinstallatie.

Opschoning van afvalhout voor spaanplaatproductie (Bron: Polders et al., 2010)
Figuur 1: Opschoning van afvalhout voor spaanplaatproductie (Bron: Polders et al., 2010)

 

3.3. Hergebruik

Een deel van het postconsumer houtafval komt via de containerparken en kringloopcentra, eventueel mits reparatie, terecht in het tweedehandscircuit. Sommige meubelmakers maken ook gebruik van sloophout in hun ontwerpen. 

3.4. Recyclage

3.4.1. Plaatmaterialen

Onbehandeld en niet-verontreinigd behandeld houtafval kan dienst doen als grondstof in de productie van plaatmaterialen. Het houtafval dient vooraf voldoende opgeschoond om plaatmaterialen met een minimum aan onzuiverheden te kunnen produceren en om slijtage aan de productiemachines te vermijden. Een deel van de opschoning kan bij de producenten van plaatmaterialen zelf plaatsvinden. Houtafval kan in principe gebruikt worden in de productie van spaanplaten en vezelplaten. Voor vezelplaten gaat het enkel om primair, onbehandeld houtafval (reststromen van o.a. zagerijen).

Spaanplaten (Figuur 2) zijn opgebouwd uit door hakken/verspanen verkregen houtdeeltjes (spaanders) of uit een ander plantaardig lignocellulosehoudend materiaal (zoals bagasse, hennepscheven, riet, vlasvlemen …). De houtdeeltjes worden met lijm onder druk en bij een verhoogde temperatuur verbonden. Vaak worden ze voorzien van een laag fineer of melaminepapier. Ze vinden hun toepassing vooral in de vervaardiging van houten verpakkingen, meubelen en de afwerking in de bouw (o.a. het maken van betonbekistingen).

Spaanplaat (Bron: wikipedia.org)
Figuur 2: Spaanplaat (bron: wikipedia.org)​​​​

Vezelplaten (Figuur 3) bestaan uit houtvezels of vezels van een ander plantaardig materiaal die onder druk en/of bij verhoogde temperatuur worden geperst. De onderlinge verbinding komt tot stand door de natuurlijk aanwezige lignine uit de vezels (vooral in de bio-ecologische zachte houtvezelplaten) of door toevoeging van kunstharslijmen. Er zijn producten die volgens het natte procedé worden vervaardigd (hardboard, softboard, mediumboard) en producten waarbij de houtvezels met lijm in droge toestand worden geperst (MDF, Medium Density Fibreboard). Een verdere indeling gebeurt op basis van de dichtheid. Vezelplaten kennen hun toepassing in constructies, houten verpakkingen, meubelen, speelgoed, woningen (vloer- en wandbekleding, isolatie) enzovoort. Ze hebben een vrijwel constante densiteit.

MDF-plaat (Bron: wikipedia.org)
Figuur 3: MDF-plaat (Bron: wikipedia.org)

3.4.2. Papierproductie

Primair, onbehandeld houtafval kan dienst doen als grondstof in de papierproductie. De bijproducten van de zagerij worden verhakseld en ingezet als vezelbron in het productieproces van papierpulp. Voor meer info, zie afvaltechniekfiche Materiaalrecyclage: Papier en karton.

3.4.3. Schaafsel

Schaafsel van onbehandeld hout kan een toepassing vinden als strooisel in de landbouw of bij particulieren.

3.5. Structuurmateriaal voor composteren

Tijdens het composteringsproces breken micro-organismen in aanwezigheid van zuurstof en onder gecontroleerde omstandigheden biodegradeerbare materialen af (mineralisatie). Wat overblijft is een stabiel eindproduct met een hoog gehalte aan moeilijk afbreekbare organische stof, d.i. de compost, die dienst kan doen als bodemverbeteraar en kan bijdragen aan een goede bodemstructuur.

Belangrijke parameters die het verloop composteringsproces beïnvloeden zijn het zuurstofgehalte, het vochtgehalte, de structuur (porositeit), de temperatuur, de C/N verhouding en de pH van het te composteren materiaal. Bij te vochtige of structuurarme uitgangsmaterialen met een lage C/N verhouding dient vaak lignocelluloserijk structuurmateriaal toegevoegd. Onbehandeld houtafval (bv. schaafsel, schors) kan in principe dienst doen als structuurmateriaal in composteringseenheden. Gewoonlijk wordt echter vooral groenafval voor zulke doeleinden gebruikt (zie afvalstroomfiche Organisch-biologische afvalstoffen).

3.6. Energetische valorisatie

Houtafval is rechtstreeks of onrechtstreeks, onder bepaalde voorwaarden, inzetbaar voor energetische valorisatie (zie hoofdstuk 2. Wetgeving).

Zo vormt onbehandeld primair houtafval zoals zaagsel, spaanders, krullen en schaafsel een grondstof voor de productie van houtpellets of briketten, die op hun beurt dienst doen als brandstof in stookinstallaties of warmtekrachtkoppelingsinstallaties (WKK) voor de productie van warmte en/of elektriciteit. Het houtafval wordt hiervoor vermalen indien nodig, gedroogd, geperst en zo zonder lijm of andere toevoegingen omgevormd tot cilindervormige pellets of blokken. Het voordeel van pellets of briketten is dat ze stabiele kenmerken vertonen op vlak van afmetingen, asvorming, stofgehalte en energie-inhoud. Dit maakt automatische toevoer mogelijk, verhoogt de controle over het verbrandingsproces en het rendement, en beperkt de schadelijke emissies.

Schuur- en zeefstof kan dienst doen voor de solidificatie van vloeibare afvalstoffen die bv. in de cementindustrie worden verbrand.

Daarnaast is rechtstreekse verbranding of meeverbranding in stookinstallaties of WKK’s een mogelijkheid voor zowat alle soorten houtafval, waarbij het geschikte type stookinstallatie afhangt van de aard en structuur van het afval (stof, zaagsel, spaanders, stukhout etc.). Afhankelijk van de aard van het houtafval dient de verbrandingsinstallatie ook vergund te zijn voor de verwerking van gevaarlijk of niet-gevaarlijk afval.

Laatste herziening: 15/10/2024