1.1. Definitie
Rioolkolkenslib en rioolslib zijn afvalstoffen die vrijkomen bij de reiniging van (openbare) rioleringsnetten: rioolkolken, riolen en controleputten.
Een rioolkolk of straatkolk is een zandvanger, bestaande uit een inlaatopening met roosters en een stankafsluiter. Rioolkolkenslib bestaat vooral uit zand en straatvuil, dat met hemelwater naar de kolken wordt meegesleurd. Dit bezinksel moet regelmatig worden verwijderd met een zogenaamde kolkenzuiger om de afvoercapaciteit van de riool te behouden en zo wateroverlast te voorkomen, geuroverlast te vermijden, slijtage aan pompen en installaties te voorkomen en aanzanding van de rioolwaterzuiveringsinstallatie te vermijden.
De reiniging van rioolkolken gebeurt in de meeste gemeenten preventief, met een frequentie van 1 à 4 keer per jaar. De samenstelling van rioolkolkenslib is zeer variabel en o.a. afhankelijk van de bodemsamenstelling en erosiegraad in de streek. Zo kunnen het aandeel en het type zand bv. sterk verschillen. In bepaalde regio’s (bv. kustgemeenten) kan dit oplopen tot 80% of meer, in andere streken bedraagt het om en bij de 60%. Er zijn ook seizoensverschillen: door afgevallen bladeren is de organische fractie in de herfst doorgaans groter.
Rioolslib is afkomstig van het reinigen van verstopte rioolbuizen en controleputten. De aard en samenstelling ervan is ook sterk wisselend en wordt rechtstreeks beïnvloed door de lozingen van huishoudens (en bedrijven). Het zandgehalte is beduidend lager dan dat van rioolkolkenslib.
De graad van vervuiling van riool(kolken)slib hangt grotendeels samen met puntlozingen van oliën en vetten of afvalwater verontreinigd met zware metalen, EOX of organische stoffen (weggieten van verfresten, verdunners, cement, frituurolie etc.). Ook het verkeer kan het slib vervuilen, onder meer met minerale olie of via de verspreiding van stofdeeltjes. Bijgevolg kan sensibilisering van de bevolking een belangrijke rol spelen in het vrijwaren van de kwaliteit van het riool(kolken)slib.
Beide slibstromen, alsook het zandige slib afkomstig van het machinaal vegen van straten en pleinen, worden op gelijkaardige wijze, en soms samen, verwerkt.
Riool(kolken)slib van industriële oorsprong wordt niet besproken. Zandige slibstromen en roostergoed van RWZI’s vallen eveneens niet onder de definitie van rioolslib.
1.2. Hoeveelheden
Op basis van het IMJV houdt de OVAM de hoeveelheid ruimingsslib uit rioleringen en pompputten bij (zie figuur 1). In 2020 werd er 88 817 ton primair slib en 87 377 secundair slib aangegeven.

Vanaf 2008/2009 zou er geen riool(kolken)slib meer rechtstreeks gestort zijn. Zoals vooropgesteld in het Uitvoeringsplan slib, werd volgens het opvolgingsrapport, zandafscheiding toegepast op de volledige aan verwerkers aangeboden hoeveelheid. Enkel de restfractie zou beland zijn op stortplaatsen voor niet-gevaarlijke stoffen. De gecontacteerde bedrijven geven echter aan dat bij sommige verwerkers een deel van het rioolkolkenslib, afhankelijk van samenstelling en vervuilingsgraad, enkel ontwaterd en biologisch behandeld wordt, om als dusdanig als bouwstof te gebruiken.
2.1. Vlaamse wetgeving
2.1.1. Uitvoeringsplan Slib
Het Uitvoeringsplan Slib van 6 december 2002 vormde het kader waarbinnen de Vlaamse overheid haar slibbeleid uitvoerde. Het plan omvat een reeks van doelstellingen en acties om de hoeveelheid te storten en te verbranden slibstromen te verminderen, en voldoende capaciteit voor eindverwerking in Vlaanderen te voorzien. Preventie en recyclage zijn de sleutels in de aanpak. Het Uitvoeringsplan Slib behandelt enerzijds slibs afkomstig van de openbare sector, met name RWZI-slib, gemeentelijk riool(kolken)slib en drinkwaterslib, alsook de eindverwerking van enkele industriële slibs: textielslib, waterzuiveringsslib uit de voedingssector en ontinktingsslib uit de papierinindustrie. De 4 operationele doelstellingen die specifiek van toepassing zijn op riool (kolken)slib zijn:
- Het beheersen van de slibproductie
- Het verminderen van de hoeveelheid zware metalen en organische verontreinigingen met het oog op recyclage
- Tegen 2005 moet alle opgehaalde riool(kolken)slib worden verwerkt via een scheiding in een zandfractie en een restfractie
- Het storten van riool(kolken)slib wordt beperkt tot het storten van de niet-recycleerbare en niet-brandbare fracties (na afscheiding van zand)
Tweejaarlijkse voortgangsrapportages lieten toe de resultaten van het beleid op de voet te volgen en waar nodig bij te sturen. Het laatste voortgangsrapport werd in mei 2010 gepubliceerd voor de periode 2008-2009.
2.1.2. VLAREMA
De VLAREMA-wetgeving is gericht op het vermijden van milieuverontreiniging tijdens de gebruiksfase van grondstoffen en hun eindproducten.
Afdeling 4.5 van VLAREMA verbiedt het storten of verbranden van afvalstoffen die door hun aard, hun hoeveelheid of hun homogeniteit overeenkomstig de beste beschikbare technieken in aanmerking komen voor hergebruik of voor materiaalrecyclage.
Volgens bijlage 2.2, afdeling 2 van VLAREMA komt het in vergunde inrichtingen gewassen zand van rioolkolken, zandvangers en veegvuil in aanmerking voor gebruik als bouwstof. Een grondstofverklaring is verplicht. Het moet inzake samenstelling (concentratie van organische stoffen, uitloogbaarheid van metalen, asbestgehalte) voldoen aan artikel 2.3.2.1.
2.1.3. VLAREM
De VLAREM-wetgeving regelt de bescherming van het leefmilieu tegen verontreiniging tijdens het productie/verwerkingsproces.
Wat betreft de sectorale milieuvoorwaarden zijn voor verwerkingsinstallaties van riool(kolken)slib hoofdstuk 5.2. (inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen) en hoofdstuk 5.3. (het lozen van afvalwater en koelwater) van VLAREM II belangrijk. Meer bepaald beschrijft afdeling 5.2.1 de algemene bepalingen omtrent de aanvaarding van afvalstoffen, de inrichting en de uitbating van installaties die afvalstoffen verwerken. Subafdeling 5.2.2.4. legt voorwaarden op inzake de opslag en behandeling van ongevaarlijke vaste afvalstoffen, die eveneens in acht genomen moeten worden in een slibverwerkingsinrichting. Riool(kolken)slib dient niet beschouwd als een gevaarlijke afvalstof.
Voor de inrichting en uitbating van stortplaatsen is afdeling 5.2.4. met betrekking tot stortplaatsen van afvalstoffen in of op de bodem van toepassing. Deze afdeling omvat bepalingen inzake de acceptatie van de specie en specifieke voorwaarden m.b.t. het algemeen werkplan, de inrichting, de uitbating, de controleprocedures, de afwerking en de nazorg.
Voor slibverwerking in de keramische sector zijn vooral de rookgasemissiegrenswaarden zoals vastgelegd in Vlarem II artikel 5.30.1.3. van belang
2.2. Europese wetgeving
2.2.1. De Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater
De richtlijn 91/271/EEG van 21 mei 1991 wil het milieu beschermen tegen de nadelige invloeden van het lozen van stedelijk afvalwater en het afvalwater van bepaalde industriële sectoren, via inzameling en behandeling ervan. In het kader van de richtlijn en ingebrekestelling door de Europese Commissie, moest Vlaanderen tegen 2005 de nodige riolerings- en zuiveringsinfrastructuur versneld uitbouwen. In 2012 werden de doelstellingen uiteindelijk behaald. De richtlijn werd in concrete maatregelen vertaald in VLAREM II.
2.2.2. De Europese kaderrichtlijn Water
Richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 had als doelstelling om voor alle oppervlaktewater, kustwater en grondwater een goede ecologische en chemische waterkwaliteit te bereiken. Hiervoor moeten ze beheerplannen opstellen per stroomgebied. Officieel moesten de lidstaten dit doel tegen 2015 halen, maar de richtlijn voorziet de mogelijkheid tot uitstel tot 2021 of 2027.
In Vlaanderen werden de bepalingen van deze richtlijn opgenomen in het Decreet Integraal Waterbeleid. Dit decreet wil met een integrale aanpak een duurzame oplossing bieden voor de problematiek van het ganse watersysteem (overstromingen, erosie, vervuiling, rioleringen,...).
2.2.3. Europese Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen
De richtlijn 1999/31/EC van 26 april 1999 heeft tot doel de negatieve gevolgen van het storten van afvalstoffen op het milieu zoveel mogelijk te voorkomen of te verminderen. De richtlijn stelt de procedures en criteria vast voor het aanvaarden van afvalstoffen op de stortplaats. De criteria zijn afhankelijk van de stortplaatsklasse (gevaarlijk, niet gevaarlijk en inert) en behelzen voorwaarden inzake totaalsamenstelling en voorwaarden inzake uitloging. De bepalingen van de richtlijn zijn omgezet in VLAREM II en VLAREMA.
3.1. Inzameling
De inzameling van riool(kolken)slib wordt gewoonlijk op gemeentelijk of intercommunaal niveau georganiseerd. Eén intercommunale (Haviland) beschikt naast een eigen inzamelingslogistiek ook eigen faciliteiten voor de verwerking van het slib (OVAM, 2010, data 2008). De inzameling gebeurt zowel door kleine familiale bedrijven als door grote groepen uit de afvalverwerkingssector. Speciale kolkenzuigers en rioolreinigers worden hiervoor ingezet. Deze passen gewoonlijk al enige vorm van ontwatering of decantatie toe om de transportkosten te beperken.
De inzamelaars werken vaak lokaal. Volgens het voortgangsrapport van het Uitvoeringsplan Slib (OVAM, 2010) geven de gemeenten de afstand tot de verschillende verwerkingsinstallaties en de bijhorende transportkosten aan als knelpunt. Een mogelijke oplossing bestaat erin het slib verder lokaal te ontwateren op of nabij een RWZI.
Een lijst van inzamelaars van riool(kolken)slib is te consulteren via het OVAM-register van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars, met als zoekterm Euralcode 200306 (rioolslib) en 200303 (rioolkolkenslib).
3.2. Voorbehandeling
De samenstelling en vervuilingsgraad van het slib kunnen sterk variëren naargelang van de herkomst, het moment en het al dan niet voorkomen van puntlozingen. Daarom vindt over het algemeen eerst een visuele/sensorische of een meer gedetailleerde chemische/fysische karakterisering plaats, om de keuze voor een bepaald behandelingstraject, met of zonder voorbehandeling, te ondersteunen.
De belangrijkste voorbehandeling van het riool(kolken)slib bestaat uit de ontwatering ervan. In de meeste verwerkingsbedrijven maakt dit integraal deel uit van het verwerkingsproces.
De ontwatering gebeurt door middel van eenvoudige processen als gravitatie en verdamping, in analoge faciliteiten als deze die gebruikt worden voor bv. baggerslib. Het geruimde slib wordt uitgespreid op een vloeistofdichte ondergrond. Bedrijven met een beperkte opslagcapaciteit zijn uitgerust met een vloeistofdichte betonnen vloer, al dan niet voorzien van een overkapping. Bedrijven met een grote opslagcapaciteit maken gebruik van laguneringsvelden. Hier kunnen grote hoeveelheden slib gedurende langere tijd ontwateren.
3.3. Verwerking
De verwerking van riool(kolken)slib gebeurt meestal in installaties die ook andere grondreinigings- of slibverwerkingsactiviteiten uitvoeren. Een lijst van slibverwerkende bedrijven is te vinden op de website van OVAM, onder de lijsten van afvalstoffenverwerkers (slib, bewerkers).
In de mate van het mogelijke worden slibs van een verschillende herkomst of samenstelling (bv. rioolslib en veegvuil van eenzelfde gemeente) afzonderlijk behandeld.
Bij een voldoende hoog zandgehalte wordt meestal voor zandafscheiding geopteerd. Voor slibs met een laag zandgehalte (< 40-50%) is dit proces niet rendabel.
Opeenvolgende scheidingsprocessen zorgen dan voor een opdeling van het riool(kolken)slib in verschillende fracties: grof materiaal (hout, metaal, puin, etc.), (een) zandfractie(s), een slibfractie en soms ook een organische fractie. De zandfractie is meestal schoon of makkelijk schoon te maken, de eventueel aanwezige vervuiling concentreert zich voornamelijk op de kleimineralen en/of het organische materiaal van de slibfractie. Voor verdere verwerking van deze slibfractie zijn verschillende opties voorhanden en technisch haalbaar, zoals het gebruik in de productie van geëxpandeerde kleikorrels of bakstenen of het verbranden. Deze thermische verwerkingsmethoden zijn tot nog toe evenwel slechts op beperkte schaal beproefd in Vlaanderen. De financiële haalbaarheid blijkt niet steeds gegarandeerd. De producten kampen met een imagoprobleem. Ook kunnen er problemen ontstaan met toegenomen emissies en kan de sterk wisselende samenstelling van het slib het verkrijgen van een eindproduct met constante kwaliteit bemoeilijken.
Als de verontreinigingsgraad beperkt is en hoofdzakelijk bestaat uit organische stoffen (bv. minerale olie), wordt soms een biologische behandeling (landfarming) van het riool(kolken)slib verkozen. In dat geval zet men het gelaguneerde, ontwaterde slib regelmatig om, om de afbraak van organische stoffen te bevorderen. Nadien worden grote verontreinigingen als hout, metaal, puin en plastics uitgesorteerd.
3.4. Recyclage
De zandfractie wordt gebruikt als alternatieve grondstof in de bouw. Het afgescheiden grove materiaal (hout, metaal, puin, plastics) wordt naar de verwerkers van de respectievelijke materiaalstromen doorgestuurd. De organische fractie (inclusief het hout) komt in aanmerking voor compostering of vergisting. De restfractie van het slib komt op een stortplaats voor niet-gevaarlijk afval terecht, tenzij verdere verwerking praktisch en financieel haalbaar blijkt.
- Nielsen, P., Quaghebeur, M., Geuzens, P. & Huybrechts, D. (2003). Beheer van slib – eindrapport. VITO. https://emis.vito.be/sites/emis/files/articles/1125/2013//rapport_beheer_van_slib.pdf
- OVAM (2010). Voortgangsrapportage 2008-2009 Uitvoeringsplan Slib. https://publicaties.vlaanderen.be/view-file/17395
- OVAM (2022). Cijfers bedrijfsafval en secundaire grondstoffen. Retrieved October 14, 2024, from https://ovam.vlaanderen.be/bedrijfsafvalstoffen