02/05/2005

Zeven bedenkingen bij bio-energie

Terug naar artikeloverzicht

De promotie van bio-energie als bron van hernieuwbare energie kan een bijdrage aan het klimaatbeleid leveren. De MiNa-Raad stelt vast dat er belangrijke verschillen bestaan op het vlak van milieu-impact tussen de vele vormen van bio-energie. De Raad heeft daarom zeven randvoorwaarden geformuleerd die ervoor moeten zorgen dat de uitbouw in Vlaanderen van deze energiebron kadert binnen een beleid voor duurzame ontwikkeling. Met dit advies wil de MiNa-Raad een bijdrage leveren aan het huidige maatschappelijke debat.

  1. De ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen zoals bio-energie is zeer belangrijk in het klimaatbeleid maar de allereerste prioriteit moet gaan naar het besparen van energie. De huidige massale consumptie van energie zal nooit vervangen kunnen worden door bio-energie

  2. De bronnen van biomassa en conversietechnieken die het minst CO2-uitstoot produceren moeten prioritair gestimuleerd worden. Naast het maximaliseren van de CO2-emissiereductie moet eveneens de uitstoot van andere vervuilende stoffen geminimaliseerd worden. Daartoe
    zijn strategische milieu-impactanalyses, gebaseerd op de volledige levenscyclus van de productie en het gebruik van bio-energie, absoluut noodzakelijk.

  3. Het gebrek aan beschikbare ruimte maakt dat de productie van biobrandstoffen in Vlaanderen via energieteelten de huidige geringe doelstellingen niet kan halen. De teelt van energiegewassen zal in Vlaanderen gebeuren op bestaande landbouwarealen ter vervanging
    van akkerbouwgewassen en op braakliggende gronden. De MiNa-Raad vraagt dat er aandacht gaat naar de totale milieudruk bij de teelt van energiegewassen.

  4. Vanuit milieuoogpunt is het niet aangewezen om alle organische afvalstromen te verwerken via verbranding met energierecuperatie. Organisch materiaal is ook belangrijk voor de bodem (compost) en als grondstof voor andere sectoren.

  5. De economische ondersteuning vanuit de overheid moet gebeuren in functie van de bijdrage van de verschillende bio-energieopties aan het milieu- en klimaatbeleid. Dit betekent dat bij de biobrandstoffen er voldoende aandacht moet gaan naar de ondersteuning van pure plantaardige olie. Daarnaast moet er een duidelijk kader komen voor de ondersteuning van warmteproductie (via warmtekrachtkoppeling WKK) uit biomassa, gezien de hoge energetische efficintie van deze toepassing. Op dit ogenblik gaan er teveel middelen naar energetisch minderwaardige toepassingen van bio-energie zoals het meestoken van biomassa in kolencentrales.

  6. Investeerders in projecten voor hernieuwbare energie hebben nood aan een stabiel beleidskader. Daarbij moeten zeker lessen getrokken worden uit het recente verleden. Via concrete pilootprojecten kan de Vlaamse overheid zelf op korte termijn aantonen welke rol bio-energie kan spelen. Voorbeelden van dergelijke projecten zijn het omschakelen van de
    bussen van De Lijn op pure plantaardige olie en de verwarming van overheidsgebouwen via gedecentraliseerde WKK-installaties die met biomassa gestookt worden.

  7. De internationale dimensie van bio-energie moet volledig meegenomen worden in het Vlaamse ondersteuningsbeleid. Dit veronderstelt garanties voor zowel de bescherming van het milieu (en de biodiversiteit) in de landen waar de biomassa geproduceerd wordt als voor
    de voedselvoorziening in de wereld.

Meer info: Bert De Wel 02/558.01.39 bert.de.wel@minaraad.be

Bron : MiNa-Raad