19/09/2005

Milieuvergunningen: een snelle beslissing mag geen slechte zijn

Terug naar artikeloverzicht

Elk bedrijf moet een milieuvergunning hebben. De procedure om zo een vergunning te krijgen, verloopt - in het slechtste geval - in verschillende fasen. Het bedrijf vraagt een vergunning aan. De gemeente of de provincie beslist 'in eerste aanleg' over de aanvraag. Bedrijf, omwonenden of overheidsinstanties kunnen naar de provincie of de Vlaamse Regering trekken om te laten nakijken of de eerste beslissing wel een goede beslissing was. Provincie of regering doen dan uitspraak 'in beroep'. Dezelfde partijen kunnen naar de Raad van State stappen om de beslissing in beroep aan te vechten. Bedrijven zeggen dat ze hierdoor soms te lang moeten wachten op een milieuvergunning. De Vlaamse Regering wil daar iets aan doen. De MiNa-Raad vindt dat positief, maar is niet gelukkig met de manier waarop de regering de problemen wil oplossen. Enkel VOKA steunt het regeringsvoorstel.

Bedrijven moeten langer wachten om aan de slag te kunnen als de beslissing 'in eerste aanleg' wordt aangevochten door een overheidsinstelling. In dat geval mag een bedrijf geen gebruik maken van de vergunning 'in eerste aanleg' tot op het moment dat er een voor haar gunstige beslissing is 'in beroep'. Volgens de huidige wetgeving wordt de vergunning in eerste aanleg zolang 'geschorst'.

De Vlaamse Regering wil de regelgeving wijzigen, zodat bedrijven gebruik mogen maken van een vergunning 'in eerste aanleg', ook als er nog een beroepsprocedure loopt. De MiNa-Raad is tegen dit voorstel. Het komt de snelheid ten goede waarmee bedrijven hun plannen kunnen uitvoeren. Maar het heeft nadelen op het vlak van rechtszekerheid, kwaliteit van de beslissing en inspraak voor de burger. De MiNa-Raad meent dat de regering de mogelijke gevolgen van haar voorstel onvoldoende heeft onderzocht. Bovendien heeft ze geen alternatieven bekeken. Al zijn die er wel.

Nadelen

Het regeringsvoorstel komt de rechtszekerheid niet ten goede. In een milieuvergunning staat wat bedrijven moeten doen om te voorkomen dat ze problemen veroorzaken voor de veiligheid en de gezondheid van mensen of voor de natuur. Als er in 'eerste aanleg' een vergunning is afgeleverd, die in beroep opnieuw tegen het licht wordt gehouden, staat de inhoud van de vergunning niet vast. De rechtszekerheid wordt niet gediend als bedrijven dan gebruik mogen maken van de vergunning 'in eerste aanleg'. Mocht blijken dat het bedrijf op het terrein zaken heeft gerealiseerd die volgens de 'beroepsbeslissing' uiteindelijk niet mogen, dan zitten we met een serieus probleem.

Alternatieven

Toch ziet de MiNa-Raad mogelijkheden om tegemoet te komen aan het doel van het regeringsvoorstel. Het aantal vergunningsbeslissingen en de omvang ervan kan beperkt worden. Ook de procedureslagen rond vergunningsbeslissingen kunnen voorkomen of sneller beslecht worden. Vertrekkend van deze uitgangspunten formuleert de MiNa-Raad enkele alternatieven voor het regeringsvoorstel:

  1. Actualiseer en verduidelijk Vlarem I en Vlarem II. Dat is de omvangrijke technische regelgeving  die bepaalt wat bedrijven al dan niet mogen op milieuvlak. Milieuvergunningen vullen die regelgeving aan. Alles wat in de regelgeving staat, hoeft niet meer in de vergunning en kan dus geen aanleiding meer geven tot (lange) procedures.
  2. Beperk het aantal gevallen waarin een vergunning nodig is, bijvoorbeeld door het systeem 'integrale voorwaarden' te ontwikkelen.
  3. Verbeter de kwaliteit van vergunningen 'in eerste aanleg'. Dat kan onder meer door meer vorming voor de ambtenaren die de beslissingen voorbereiden. Zo kan het aantal beroepen afnemen.
  4. Bemiddel in conflicten tussen bedrijf en omwonenden om lange juridische procedures te voorkomen.
  5. Zorg ervoor dat de Raad van State veel sneller uitspraak doet, b.v. door deze instelling meer middelen te geven.

Advies van 15 september 2005 over de schorsende werking van beroepen in milieuvergunningsprocedures