06/09/2012

Effecten van windmolenparken op zee: rapport 2012

Terug naar artikeloverzicht

Met de installatie van reeds 91 windmolens naderen de eerste twee windmolenparken op de Thorntonbank (C-Power project) en de Blighbank (Belwind project) afwerking. Gezien dergelijk grote constructies het marien milieu sterk kunnen beïnvloeden, houdt een verplicht opvolgingsprogramma deze effecten nauwlettend in de gaten. De bevindingen worden voorgesteld in een geïntegreerd rapport van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM, van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) in samenwerking met Onderzoeksgroep Mariene Biologie (UGent), het INBO en het ILVO. Ze bevestigen dat windmolenparken hotspots voor mariene biodiversiteit zijn en dat ze een significante invloed hebben op zeevogels en zeezoogdieren:

  • De begroeiing is verschillend op verschillende types sokkels, waarbij betonnen sokkels in de kustzone de rijkste fauna herbergen.
  • De verrijking van de fauna van de natuurlijke zachte substraten rondom de windmolens breidt uit, met o.a. de waarneming van grotere vissen binnenin het windmolenpark.
  • Verschillende soorten meeuwen en sternen worden aangetrokken tot de windmolens, terwijl Jan-van-Genten en zeekoeten deze vermijden.
  • Bruinvissen worden drastisch, maar voor korte duur, verstoord door de heiwerkzaamheden in de windmolenparken.

Windmolenparken als hotspots voor biodiversiteit

De begroeiing van verschillende windmolensokkels op verschillende afstanden van de kust vertonen heel wat gelijkenissen, maar evenzeer duidelijke verschillen. Niet minder dan 50% van de 78 aangetroffen soorten werden gevonden op zowel de betonnen sokkels op de Thorntonbank als de stalen sokkels op de Blighbank. De beide types sokkels werden gedomineerd door het vlokreeftje Jassa herdmani, dat voorkomt in dichtheden tot 90.000 individuen per vierkante meter, en de gewone zeester. De betonnen constructies op de Thorntonbank herbergen echter duidelijk meer soorten, waaronder enkele typisch kustgebonden tweekleppigen. Tevens werd vastgesteld dat de begroeiing van de sokkels nog steeds in ontwikkeling is en dat een volwassen begroeiing pas binnen ten vroegste 10 jaar zal worden bereikt.

Het neerdwarrelen van de begroeiing, samen met gewijzigde stromingspatronen en sedimentsamenstelling, wordt geacht verantwoordelijk te zijn voor de verrijkte fauna van de zandige bodem rondom de windmolens. Dit effect breidt zich verder uit en strekt zich momenteel uit tot meer dan 50 m van de kunstmatige harde structuren van de molens. Ook hier worden hoge dichtheden aan zeesterren aangetroffen, tot 55.000 individuen per vierkante meter. De bodemgemeenschappen nabij de windmolens worden zo geleidelijk omgevormd van een natuurlijke, vrij arme open zeegemeenschap tot een veel rijker kustgemeenschap. Aangezien de minimale afstand tussen de windmolens slechts 350 m bedraagt, is een gebiedsdekkende uitbreiding van dit fenomeen helemaal niet ondenkbaar.

Hogere aantallen zeesterren werden ook waargenomen verder van de windmolens, terwijl de kleine pieterman (vis) blijkbaar de windmolenparken vermijdt. Het blijft echter moeilijk eenduidige trends in de veranderingen in diversiteit en aantallen binnen deze grotere bodemfauna, waaronder ook heel wat soorten vis, te detecteren. Windmolenparken blijken wel grotere individuen van verschillende soorten te huisvesten. Hieronder bevinden zich ook commercieel belangrijke soorten, zoals grijze garnaal, maar ook pladijs en tarbot. Dit effect wordt toegekend aan de afwezigheid van visserij en het veranderende voedselweb binnen de windmolenparken. Al deze effecten, maar vooral het effect van de grotere individuen, worden verwacht meer uitgesproken te worden naarmate de populaties zich langer ontwikkelen binnen de unieke omgeving van de windmolenparken.

Windmolenparken, zeevogels en zeezoogdieren

Zeevogeltellingen toonden aan dat dwergmeeuw, visdief en grote stern aangetrokken worden tot de windmolens van het C-Power park. Het Belwind park daarentegen vertoont zowel aantrekking van stormmeeuw en zilvermeeuw, als afstoting van zeekoet en Jan-van-Gent. Meeuwen worden waarschijnlijk aangetrokken omdat zij de windmolens als herkenningspunt, rustplaats en/of uitvalsbasis naar de open zee gebruiken. Sommige veranderingen in aantallen zeevogels tot 50 % kunnen echter slechts na 10 jaar opvolging aan het licht komen. De zeevogeltellingen worden daarom aangevuld met radarobservaties. Deze leveren gedetailleerde informatie over vluchtpatronen en gedrag, zelfs bij slechts weer en ’s nachts. De radar werd recentelijk geïnstalleerd op het transformatorplatform van C-Power en is klaar voor het onderzoek van de herfstmigratie van de zeevogels.

De bruinvis is het meest talrijke zeezoogdier in Belgische wateren: tot 8500 individuen werden er geteld! Gezien hun gevoeligheid voor excessief geluid, wordt het onderwatergeluid gegenereerd door het heien van palen als belangrijke milieudruk beschouwd. De heiwerkzaamheden van C-Power veroorzaakten inderdaad een geluidsdruk van 172-189 dB re 1 µPa op 750 m van de heilocatie. Met een verstoringsgevoeligheid van bruinvissen tot 140 dB, toonden vliegtuigtellingen aan dat zo’n 2000 tot 3800 bruinvissen hierdoor werden verstoord tot op een afstand van 22 km. De impact van het heien van de veel grotere palen in het Belwind park, met de geluidsdruk op 750 m tot 194 dB, wordt 1,5 keer groter geschat. Wanneer de heiwerkzaamheden echter stopten, bleek de bruinvis het verlaten gebied opnieuw te gaan bezetten. Na een dag bleek de verstoringsafstand gedaald tot 13 km.

Download het Monitoring rapport 2012

Bron : © MUMM | BMM | UGMM 2002–2012