18/06/2010

Ecologische voetafdruk van Vlaanderen: we leven boven onze stand

Terug naar artikeloverzicht

In opdracht van MIRA berekende Ecolife vzw voor het eerst de ecologische voetafdruk van Vlaanderen, voor het jaar 2004. Uit die berekeningen blijkt dat de gemiddelde Vlaming een ecologische voetafdruk heeft van 6,3 gha. De wereldgemiddelde biocapaciteit (de beschikbare oppervlakte landbouwgrond, bosgrond en visgrond) bedraagt 1,8 gha per capita, de Vlaamse biocapaciteit zelfs maar 1,3 gha. Als iedereen zou leven zoals wij, hebben we dus meer dan drie aardbollen nodig.

53 % van de Vlaamse voetafdruk bestaat uit zogenaamd energieland. Dit is de oppervlakte bos die nodig is om de CO2 die vrijkomt bij de verbranding van fossiele brandstoffen op te vangen. Akkerland, bosland, graasland en visland – de oppervlaktes nodig voor de productie van hernieuwbare materialen – nemen samen 41 % van de voetafdruk voor hun rekening. De overige 6 % is bouwland, land gebruikt voor gebouwen, infrastructuur en recreatievoorzieningen.

 

De onderzoekers analyseerden ook welke producten de grootste voetafdruk hebben. Die resultaten kunnen inzicht bieden in de activiteiten die de ecologische voetafdruk beïnvloeden en in de beleidskeuzes die mogelijk zijn om de voetafdruk van Vlaanderen te verlagen. Een van de vaststellingen is bijvoorbeeld dat ongeveer 90 % van onze consumptie van hernieuwbare materialen steunt op landbouw- en bosgrond in het buitenland. Vlaanderen is dus sterk afhankelijk van andere regio’s voor hernieuwbare materialen. Zo blijkt er een grote netto import te zijn van tarwe en sojaproducten, gewassen die deels gebruikt worden voor de Vlaamse intensieve veeteelt. Mogelijke pistes om de ecologische voetafdruk van hernieuwbare materialen te verlagen zijn dus o.a. vleesmatiging en een aanpassing van de voederwijze in de veeteelt.

In het tweede luik van dit onderzoek zal VITO de ecologische voetafdruk koppelen aan het Vlaamse milieu input-outputmodel. Op die manier kan de ecologische voetafdruk van economische sectoren en consumptieactiviteiten bepaald worden. Dit moet verder inzicht geven in de activiteiten die de ecologische voetafdruk beïnvloeden. De resultaten worden verwacht tegen het najaar 2010.


Bron : VMM