20/01/2017

Lidstaten en Europese Commissie discussiëren over definitie ‘ecotoxiciteit’

Back to article overview

Ecotoxiciteit: het is een van de vijftien gevaarlijke eigenschappen van afval die opgenomen zijn in de Europese kaderrichtlijn Afval. De richtlijn definieert vijftien ‘gevaarseigenschappen’ of hazardous properties (HP’s) en bepaalt vanaf welke concentratie afval corrosief is, kankerverwekkend, toxisch … Sinds 2008 buigen de Europese Commissie en de lidstaten zich over een herziening van de richtlijn. Het doel: een werkbare definitie van gevaarlijk afval met een minimum aan discrepanties tussen de afvalwetgeving en de chemische wetgeving.

Geen consensus

Geen vanzelfsprekende opgave, zo blijkt. Eind 2014 werd de knoop doorgehakt voor veertien van de vijftien HP’s – de nieuwe wetteksten zijn van kracht sinds 1 juni 2015. Maar over één van de gevaarlijke eigenschappen kon men geen consensus bereiken: ecotoxiciteit (HP 14). Die eigenschap is dan ook nog niet opgenomen in de herziene kaderrichtlijn. Op het Technisch Adaptie Comité (TAC) van 25 oktober 2016 hebben de lidstaten het voorstel van de Commissie nipt verworpen. Ook België stemde tegen. Dit waren de belangrijkste argumenten van ons land om tegen te stemmen:

  • Het voorstel van de Commissie scheert de grote diversiteit aan ecotoxisch afval over één kam. Ter illustratie: voor afval met zeer ecotoxische kwik- of cadmiumverbindingen geldt dezelfde generieke concentratielimiet als voor afval met veel minder ecotoxische koper- of nikkelverbindingen. Stakeholders hameren erop dat een generieke concentratielimiet te streng is voor belangrijke afvalstromen in Europa die nu als niet-gevaarlijk afval opnieuw worden ingezet. Anderzijds is de generieke limiet niet streng genoeg voor het meest ecotoxische afval.
  • De berekeningsmethoden die de Commissie voorstelt – gebaseerd op hetzij generieke, hetzij specifieke concentratielimieten – zijn bruikbaar voor afval waarvan de samenstelling gekend is. Dat vereist een goede kennis over het proces dat het afval genereerde en/of een relevante chemische analyse. Meestal kan de samenstelling van het afval echter niet eenduidig chemisch bepaald worden. In dat geval kan de afvalproducent biotesten gebruiken. Verder dan het toelaten van biotesten gaat de wetgeving echter niet. Dat betekent dat er nu willekeur is wat betreft de keuze van het testorganisme, het aantal soorten testorganismen, de verdunning … En ook wat betreft de hoeveelheid respons van het organisme die de overgang tussen gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval definieert. België pleit daarom voor een wetgevend kader rond biotesten voor afval.
  • De Commissie nam in haar voorstel de biobeschikbaarheid van substanties in afval op. Dat is in flagrante tegenstrijd met de kaderrichtlijn Afval, die uitgaat van de intrinsieke eigenschappen van afval. Het zou inhouden dat de status ‘gevaarlijk’ niet alleen afhangt van de samenstelling van het afval, maar ook van de wisselende omstandigheden waarin het afval zich bevindt.

In de volgende fase zal het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (COREPER) stemmen over het voorstel.

 

Bron: De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij